De Hel van het Noorden

Daags nadat onze lieven heer met zijn boot ten hemel was gevaren, stond voor de zoveelste keer het wtc-fietsweekend ingepland. De troepen onzer Faluintjestrots zouden deze keer neerstrijken in het onooglijke dorpje Mont Saint-Aubert in de onmiddellijke omgeving van Doornik. En ja hoor, ook traditioneel lag ons hotel dit jaar, net als vorig jaar bovenop een heuvel, 147 meter boven de zeespiegel. Op dag één verliep de klim naar het hotel nog vrij vlot aangezien iedereen er met de auto toe kwam. Nog geen man of vrouw overboord uit den boot van onzen lieve heer, alle geregistreerde fietsers, zijnde 15 stuks, stonden te popelen van ongeduld om de eerste rit aan te vatten. 


Nog rap het kettingvet checken, de bandenspanning perfectioneren, de benen, armen en aangezicht bedekken met een dikke laag zonnecrème, en wijlen weg. Zowel Els als Katrien durfden het aan om dertien hongerige fietswolven te vergezellen richting Roubaix. Parcoursbouwer Jo had wat kassei beloofd maar hij zou het tot een volstrekt minimum hebben herleid en bijna overal lag er een paadje naast volgens hem. Als Iraanse kamikaze-drones stortten wij ons de onbekende diepte in. Al dalend begon het ons wel te dagen dat we op het einde van de rit, bij het weerkeren dit onding ook zouden moeten beklimmen. Maar dat waren zorgen voor later. De benen en het hoofd zaten nog citroenfris en ingevolge het prachtige weer was de moral torenhoog.


Eerst hadden we een korte "meet and greet” met Doornik, de op één na oudste stad van het land en het is er dan ook aan te zien. Niet echt met een waaaauw gevoel dat wij onze passage daar afsloten. Maar het jaagpad naast de Schelde zou veel goed maken… Onze parcoursbouwer had bij het samenstellen van de rit, bij het inzoomen op het jaagpad, niemand zien fietsen, nochtans op een blijkbaar heel zonnige dag, in het weekend. Toch stelde hij zich daarbij geen vragen. Wel we mochten de oplossing van dit raadsel aan den lijve ondervinden. Glasscherven afkomstig van stukgegooide vensters van leegstaande fabriekspanden, scheuren, putten en “last bus not least”, asfalt die dertig centimeter omhooggeduwd was door boomwortels verklaarden waarom er hier niemand aandurft hierop te fietsen! Maar wat zouden we klagen, de hel van het noorden lag nog op ons te wachten!


Vooraleer de kasseistroken aan te vallen, konden we de inwendige wtc’er nog versterken op het terras van café De La Poste op de markt van Raismes. Oké, het etablissement zag er misschien wat sjofel uit in tegenstelling tot de lokale Ingrid. Jean, haalde daar onmiddellijk zijn komkommer boven, helaas was deze door Patricia in stukjes gesneden én gemengd met geitenkaas. Ter plaatse konden wij even aan den lijven ondervinden wat de uitdrukking “met de Franse slag” betekent. Een nogal vrij marginaal uitziende ruitenkuiser was “druk” doende de ramen van het café weer doorzichtig te maken. Na het poetsen van een raam, moest hij even bekomen en laafde hij zich aan een pilsken en een sigaret. Dus twee ramen langs buiten en binnen, dat waren al vier pilskes, waarna hij opnieuw langs buiten begon en ook nog eens de glazen toegangsdeur meepakte. Dus acht pilskes en zeven sigaretten later, begon hij ook nog eens met zijn microvezeldoeksken de zelfklevende letters op de ramen te “cimoniseren”. Nog had hij niet genoeg van zijn kuiswerk wan hij stelde spontaan aan Kris DB voor om ook zijn brilglazen eens aan te pakken. Kris bedankte voor het voorstel, want dat waren anders nog eens vier pilskes.

Wij opnieuw op de vélo want de kassei van Arenberg zat er aan te komen. Toch met wel al wat knikkende knieën, en we reden nog niet eens op de kasseien, begaven wij ons naar de gapende muil van het bos. Ondertussen waren onze sportdirecteurs druk en onophoudelijk in onze oortjes aan het brullen dat we vooraan moesten zitten, het volk stond rijen dik en een oorverdovend gejoel deed onze oren suizen en met de billen dichtgeknepen, snakkend naar een doosken Imodium naderde het monster van Arenberg. Zo zou het uiteraard in de koers aanvoelen, maar ook bij ons ging de hartslag omhoog en wanneer we voor de ingang van het bos stonden voor een kort fotomoment bleken de eerste meters kassei wel heel erg slecht te liggen, en die liepen door tot aan de horizon. Gelukkig, voor de minder avontuurlijke en fortuinlijke fietser, lag er een paadje naast, eveneens slecht onderhouden maar toch honderd keer beter dan die rotstenen. Jo kuste nog even de heilige stenen, Kris DB zette zich op de rug van de kasseien en zou er over de ganse lengte van de strook niet meer afkomen, hij was dan ook de enigste, en hij was dan ook de enigste die een bidon verloor, die echter door ondergetekende als brave knecht werd opgeraapt en aan de kopman werd teruggegeven op het einde van de strook.


Jos, de kasseistamper van de club, had precies toch ook wel een ander idee over hoe de stenen erbij lagen in de hel, want anders is hij niet te houden en raast hij als een TGV over de stenen, maar nu speelde hij toch ook zijn paskaart uit. 


Kilometers verder echter, volgde nog zo een gedrochtig stuk stenen. En deze keer zonder paadje ernaast. De strook van Carrefour de L’Arbre, legendarisch omwille van vele malen scherprechter in de klassieker Parijs-Roubaix, lag nu op ons te wachten. Awel, een dikke, dikke, klotestrook, “pardon my French”! Als er coureurs zijn die zeggen dat ze daar graag over rijden, awel dan gaan ze zeker en vast voor de rest van hun leven een dik zwart kruis op hun voorhoofd én een Pinokkio neus krijgen! Yves, net hersteld na een aanslepende blessure voelde en hoorde zijn voorband knappen in een scherpe bocht. Maar gelukkig was Steven De Reifenmeister in de buurt en al gauw kon Yves ook voortdokkeren. Gezien de onheilspellende scheur in de buitenband werd er aan de volgauto nog rap een andere buitenband gestoken. 


Na de kasseien, ging het naar Roubaix zelf. Niet meteen een gezellige stad om er een weekendje in door te brengen, echter wel een buitenkans om even op de mythische piste te bollen. Een machtig gevoel om op deze heilige grond waar ooit onze helden, geradbraakt hun ziel uit hun lijf spurtten om er op het ereschavotje te mogen staan. Na een rondje piste, regelde Kris DB met de in hoger sferen verkerende barman van café Van Rysel dat we even de al even mythische douches in mochten. Al de helden hun namen prijkten op de arduinen afscheidingsmuurtjes en even lieten we een straal heilig wijwater uit de verchroomde douchekoppen over onze kale schedel sijpelen. Wat een gevoel zou dat zijn om hier als overwinnaar te mogen douchen in deze arduinen bakken waar de legionella bacterie wellicht welig tiert. Maar dat was een te negeren detail.


Gelukkig was het daarna niet heel ver meer en via Warcoing kwamen we België weer binnen en kregen we nog een mooi aangelegd stuk jaagpad voor de wielen. En dan was het zover. De beklimming van de Mont Saint Aubert maar dan via de boskant. Steil (door een meerijdend lid die nadien huiswaarts keerde eerder “stijl” genoemd), dat was het minste dat kon gezegd worden na 123 kilometer! Maar uiteindelijk haalde iedereen de top, de ene al wat sneller dan de andere. 


Dan was het tijd om van het prachtige panorama te genieten vanop het weergaloze terras van ons hotel. Zowaar één van de mooiste plekjes van België mijn gedacht! Halve liters, drieëndertigers, Orval, Quintines, alle sportdranken en recuperatiedrankjes passeerden de revue als voorbereiding op een “impécable diner” met rundbrochette, frieten, “des crudités” die iets te laat werden geserveerd en een dikke dessert als toetje! Het volume van de conversaties steeg naarmate de avond later werd. En toen de laatste om 22:30 mocht besteld worden, was het moment aangebroken om de Waalse schaapjes te gaan tellen. 


Dit was nog maar dag één, wat een starter, wat zou dag twee en drie ons dan wel niet brengen!?!? Wordt vervolgd…


El Churto