Twaalf april zou de dag zijn geweest waarop de monsterklassieker Parijs-Roubaix van 2020 zou worden gereden. Dit zou ook de dag zijn geweest waarop wij met de WTC onze kasseiklassieker zouden afhaspelen. Helaas heeft een minuscuul klein, rond gedrocht een ganse kolenstoof roet in het eten gestrooid. Geen klassieker, geen kasseirit, niks. Eerlijk gezegd waren de weersomstandigheden op twaalf april dan ook veel en veel te goed om er een heroïsche koers door te jagen.
Een voorjaarsklassieker wordt pas herinnerd als hij in hondenweer, storm en ontij is verreden. Nu flirtte de temperatuur met vierentwintig graden. Er zijn ritten in de Tour in juli die het met minder moeten stellen. Ingevolge de wekenlange voorafgaande droogte zouden we nu enkel stofwolken hebben kunnen zien die voorrijdende auto’s en moto’s in de rennersogen en die van het publiek zouden hebben gestrooid. De toeschouwers zouden geen renner van een paashaas hebben kunnen onderscheiden.
Uiteraard zou niet alleen het stof een zinsverbijsterende rol hebben gespeeld. Ook de sloten alcohol die er in de keelgaten zouden zijn gegoten ingevolge de zomerse temperaturen zouden een hoofdrol hebben gespeeld in het feit dat twee derde van het publiek op paasmaandag al niet meer zou geweten hebben wie er op zondag had gewonnen. Vlaamse kermis in het noorden van Frankrijk noemen ze dat dan.
De gevolgen voor de WTC-helden zouden anders ook niet te overzien geweest zijn. Heel wat van hen zouden amper geslapen hebben in de nacht voorafgaand aan onze eigen helletocht. Jo zou weer menig strook kasseisteen in deze rit, ontsproten aan zijn sadistisch brein, hebben gestoken. En laat dat nu net de nachtmerrie zijn van een aantal spichtige, afgetrainde, vel-over-t-been leden.
Bij voorgaande edities werden zij op zaterdagnacht badend in het angstzweet en schreeuwend wakker. Vrouwlief bette hun voorhoofd met een nat washandje, nam hun hoofd tussen de weelderige boezem en sprak sussende woorden als : ”Ik zal morgenmiddag wel op u wachten voor ’t eten.”
Een klein beetje gesust door zoveel toewijding en adoratie, woelden zij de rest van de nacht verder en tekenden zich in hun nachtmerries steeds meer monsterachtige kasseistroken aan de einder af. Voor dag en dauw waren zij wakker, de kasseihaters, inspecteerden hun oudste koersmasjien uit hun verzameling en vroegen zich af of ze wel de juiste wielen hadden gestoken om een ganse voormiddag dooreen te worden geschud gelijk een doos fruitsap voor opening.
Het rennersontbijt dat hun wielertoeristenvrouw liefdevol had bereid, lieten ze bijna zo goed als onaangeroerd staan. Waar ze anders na twee hete “zjatten kaffee” slechts twee keer hun gevoeg moesten doen, werd het aantal bezoeken aan het kleinste kamerken minstens verdubbeld. Drie, vier maal werd de buienradar geraadpleegd in de hoop dat die ene voorspelde bui van de dag om vijf voor half negen zou vallen, zodat de rit alsnog werd geannuleerd en iedereen zijn “bolleken” zou worden gekleurd op de appèllijst.
Met knikkende knieën en fluwelen benen werd de peau-de-pechen pyjama geruild voor het edele zwart van de WTC-uitrusting en werd de hoogpolige teddybeer weer ondergestopt. Binnensmonds werd Jo al meermaals verwenst en kreeg de President ook de volle laag, want was het indertijd niet zijn idee geweest een kasseirit in te lassen op de dag van Parijs-Roubaix. Hadden er die dag verkiezingspolls gehouden geweest om het kiesgedrag van de WTC-leden te peilen bij de volgende presidentsverkiezingen, de Frankie haalde geen twintig procent meer.
Als uiteindelijk bleek dat de zon door de wolken priemde en de verwachte bui pas de zondagavond zou uitvallen, werden de koersschoenen aangetrokken, de maagdelijk witte helm wat vaster aangesnoerd en vrouw en kinderen nog eens innig geknuffeld alsof hij, de kasseihater, vertrok naar het front. Een technisch mankement zou zijn ultieme redding kunnen brengen! Helaas, ook dit keer had zijn glanzende tweewieler de nacht in de garage zonder koetswerkscheuren overleefd. Niets stond hem helaas nog in de weg om koers te zetten naar Meldert-Dorp, dat godverdoeme ook al in kasseien werd aangelegd.
Voor de start zag je ze dan bijeen kruipen, diegene die gedurende de ganse rit zouden moeten oppassen dat ze met hun smalle schouders niet zouden komen vast te zitten tussen de voegen van de straatstenen. Bij elkaar wat troost en steun zoekend, eendrachtig de kasseistoempers verwensend. Ooit zou hun dag komen als zij de anderen zouden achterlaten op een steile klim, lopende col of geasfalteerde helling. In het besef dat zij een ganse rit aan het staartje van de groep zouden bengelen, dat hun halven boterham met La Vache Qui Rit refluxgewijs tot in hun keel zou komen, dat hun wegspattende traanvocht met zweetdruppels zou worden verward en het melkzuur in hun benen zou worden geschud tot goei boter, legden zij net niet hun hoofd op elkaars schouder. Moesten zij ons, de zwaarder gebouwde krachtpatsers, niet zo doen afzien op de hellingen, we zouden er begot nog compassie mee hebben gekregen! Nu konden wij eens vooraan rijden in de groep en eens over de schouder grijnzen naar onze magerzuchtige compagnons die zaten te wippen gelijk maïskorrels op het punt popcorn te worden.
Maar eens de martelrit dan achter de rug was en ons “kasseilijders”, net als de rest, de derde Orval aan de lippen zetten, bleek iedere steen al ver weg in het geheugen te liggen. Wat ondertussen ook vergeten was, was dat moeder de vrouw zou wachten met het eten. Waar vroeger de Leuvense stoof nog diende om het eten warm te houden, zouden de gekookte aardappelen in de late achternoen waps en slap worden opgewarmd in de microgolf, terwijl onze kasseiheld met een half oog Gilbert zag demarreren en samen met Jens Polit op de velodrome zag afstevenen. Misschien zag hij Philippe, ja atleten mogen elkaar bij de voornaam noemen, ook nog de sprint winnen. In zijn benevelde halfdroom zag onze kasseihater zichzelf nu ook deze heroïsche klassieker uitrijden, het gezicht vertrokken en onder het stof, de wangen met zweetbanen doorkruist, zijn geliefde tegen zich aantrekken en triomfantelijk de kasseisteen boven het hoofd steken. In plaats daarvan werd hem echter een diepe taloor met dikke schellen uitgedroogd varkensgebraad, verslenste wortelen, en verschrompelde patatten op de schoot geplant.
Hopelijk wordt 2021 voor de profs zowel als voor de WTC het jaar van de heropstanding uit het coronatijdperk. Ook al zullen de stenen dan nog even hard aanvoelen, zal de geselende wind weer aanvoelen als de adem van de duivel, zal het gejoel van de duizenden supporters opnieuw klinken als het gebrul van een hongerige leeuw, zal het glazuur van de op elkaar gebeten tanden wederom springen, zal het melkzuur uit iedere lichaamsopening spuiten, toch zal geen enkele coureur willen ruilen voor nóg een jaar zonder heroïsche klassiekers. En de WTC-helden, ook zij zullen dan weer met volle teugen genieten van beginnende blaren op handen én gat, lekke banden, gortdroog stof en zeiknatte regen.
Tot een volgende.
El Churto
Photo by Simon Connellan on Unsplash